Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ook heeft [34]hij u, o Juda! een [35]oogst gezet, als Ik de [36]gevangenen Mijns volks [37]wederbracht. 34. Namelijk Efraim. 35. Het schijnt dat God hier wil zeggen, dat de tien stammen [van welker goddeloosheid in het voorgaand gesproken is] een kwaad zaad der afgoderij onder die van Juda gezaaid, of een plant, tak, loot, afzetsel daarvan medegedeeld hebben, waarvan Juda niets dan verdriet en ellende heeft ingeoogst; gelijk gebeurd is ten tijde van den koning Achaz, wanneer God, op Juda vertoornd zijnde, hen voor Pekah, den zoon van Remalia, koning van Israel, liet vallen, zodat er honderd twintig duizend van Juda doodgeslagen en twee honderd duizend vrouwen, zonen en dochters gevankelijk werden weggevoerd naar Samaria, met groten roof. Alzo strafte God Juda door Israel zelf, wiens voorbeeld zij in afgoderij begonnen na te volgen. Zie 2 Kron.28:5,6, enz., en vergelijk de manier van spreken met Jer.51:33; Joel 3:13; Openb.14:15. 36. Hebreeuws, gevangenis mijns volks; te weten van Juda. 37. Door de vermaning van den profeet Obed, die de Israelieten, bij de stad Samaria raadde, dat zij de gevangenen van Juda wel behandelen en weder los naar hunne woonplaatsen zouden laten gaan. Want ofschoon God vertoornd was op Juda, omdat zij Israels afgodische wegen mede begonnen in te gaan, zo was nochtans zijn toorn meer ontstoken over Israel, niettegenstaande deze overwinning, die God hun, voor dezen tijd, om Juda door Israel zelf te tuchtigen, had verleend. Zie 2 Kron.28:9, enz. Sommigen menen, omdat het wenden der gevangenis, of het wederbrengen der gevangenen van Gods volk, dikwijls gebruikt wordt van de verlossing en den genadetijd van den Messias, dat God daarvan hier ook profeteert, en zetten het aldus over: Nochtans, of evenwel zal Juda u [o Israel, hoezeer gij ook nu vervallen en bedorven zijt] een oogst, of plant zetten, te weten van bekering en geloof, als Ik de gevangenen van mijn volk zal wederbrenge, of doen wederkeren, door de predikatie van het Evangelie, die uit Juda en Zion door Christus en zijne apostelen, enz. zal uitgaan. Zie Jes.2:3, enz., en vergelijk Joh.4:4,5,20,29,30,39,41,42, enz.